Spelregels CMV niveau 2


 

NIVEAU 2 ONDERHANDS OPSLAAN

 

LEEFTIJD: 6 – 7 JAARAANTAL SPELERS: 4 SPELERS PER TEAM

VELDAFMETING: 6 X 4,5 METER

NETHOOGTE: 2 METER

LEEFTIJDSGRENS: op 30 september van het seizoen niet ouder dan 7 jaar

 

Doel

De spelers proberen de bal over het net bij de tegenstander in het veld op de grond te krijgen.
(Stimuleer het volleybal specifiek gooien en vangen)

 

Overzicht volleybal specifiek vangen en gooien

Wijze van vangen

Wijze van gooien

Als voorbereiding op

1

(niet van toepassing)

Met één gestrekte arm, onderhands gooien

Onderhandse opslag

2

Met gestrekte armen met linker /rechtervoet voor

Met gestrekte armen

Onderarms spelen

3

Kommetje boven je hoofd

Wegstoten

Bovenhands spelen

4

Boven je hoofd vangen met twee handen achter de bal

Met twee handen stoten of met één arm

Tip of pushbal

5

Voor of boven het lichaam vangen

Met één arm swingen

Smash

 

Verschil tussen met één hand stoten en met één arm swingen:

Met één hand stoten is een voorbereiding op de tip of pushbal.
Met één arm swingen is een voorbereiding op de smash. Het verschil tussen stoten en swingen is de actie van de arm.
Bij het stoten ligt de bal op de hand, de arm wordt gestrekt en de bal wordt weggeduwd.
Bij het swingen is de actie van de elleboog cruciaal: de elleboog gaat van achter het hoofd naar voor het hoofd en ondertussen wordt de arm gestrekt en de bal weggegooid.

 

Aanvang / beginbal
De bal wordt vanaf elke plaats in het veld verplicht met een onderhandse opslag over het net geslagen, waarbij de bal het net mag raken. Op de plaats waar een fout gemaakt werd, wordt opgeslagen.
De spelleider hoeft geen fluitsignaal te geven bij de beginbal. De beginbal dient zo snel mogelijk gespeeld te worden om de vaart in het spel te houden. Als voorspeler (bij drie of vier spelers in het veld) mag je de bal eerst naar een achterspeler gooien, die vervolgens begint met de opslag.
De essentie hiervan is dat het spel zo snel mogelijk weer hervat wordt: het aantal balcontacten neemt op deze manier toe.

 

Spelregels

  1. Wanneer een speler de bal met een onderhandse opslag over het net speelt, of de bal in de rally over het net gooit, dan draait de hele ploeg waartoe de speler behoort, met de klok mee, een plaats door. Doordraaien is verplicht.
  2. De spelers mogen niet lopen met de bal.
  3. De bal moet in één keer over het net gespeeld worden (en dus niet meer overgooien naar een teamgenoot, zoals bij niveau 1).
  4. De bal moet over het net worden gegooid vanaf de plaats waar de bal gevangen is. Dit geldt voor zowel binnen als buiten de lijnen van het veld.
  5. De bal mag het net raken.
  6. De bal mag via een teamgenoot gevangen worden.
  7. Wanneer een speler de bal laat vallen, de bal uit gooit, de bal in het net gooit, de bal aanraakt voordat deze uit is of de bal onjuist onderarms speelt, moet deze speler het veld verlaten en naast het veld bij het net plaatsnemen.
  8. Wordt de bal door de tegenstander op de grond gegooid, dan verlaat de speler die het dichtst bij de bal stond het veld.
  9. Als er nog maar twee spelers in het veld staan, wisselen de spelers telkens van plaats nadat de ploeg de bal over het net heeft gegooid.
  10. Als het veld van de tegenstander ‘leeg’ is, krijgt het team één punt.
  11. Een speler mag in het veld terugkeren bij drie vangballen achter elkaar van zijn eigen team. Vangballen of niet gevangen ballen van de tegenstander hebben hier geen invloed op. De drievangballen hoeven niet in één rally gemaakt te worden.
  12. Alle spelers mogen terugkeren in het veld wanneer een speler de bal met twee armen via de onderarmse techniek omhoog speelt en waarna de bal aan de eigen kant van het net door hemzelf of een teamgenoot gevangen wordt.
    1. Het onderarms opspelen is geldig wanneer er minimaal een (volley)baldikte tussen het laagste punt van de bal en de armen van de speler zit.
    2. Iedere speler van het team mag de bal vangen (ook de speler die de bal opspeelt).
    3. Na het vangen wordt de bal over het net gegooid, zodat de rally door kan gaan.
    4. Wordt de bal niet correct opgespeeld (niet met twee armen of buiten bereik van
  13. teamgenoten) of niet gevangen dan moet de speler die de fout maakt het veld verlaten.
    1. Na het terugverdienen vervallen het aantal getelde vangballen (ook wanneer het opspelen en/of vangen is mislukt).
  14. De speler die het langst buiten het veld staat, staat het dichtst bij het net en mag als eerste in het veld terugkeren. De speler geeft ter verduidelijking het aantal vangballen aan door het juiste aantal vingers op te steken.
  15. Het in sprong over het net naar beneden gooien van de bal (‘dunken’) is niet toegestaan. Stimuleer het gebruik van de volleybal specifieke worpen: de strekworp, de swingworp, het stoten en het gooien met gestrekte armen.
  16. Lijn- en netfouten worden op dit niveau niet afgefloten.

 

Wanneer ligt het spel stil?

Het spel ligt stil wanneer de bal niet gevangen wordt, d.w.z.

de bal is uitgegooid

een speler heeft de bal laten vallen

de bal is in het net gegooid

de bal is in het veld van de tegenstander op de grond gegooid

de opgespeelde bal niet gevangen wordt of niet correct opgespeeld wordt.

de bal is in het net geserveerd.

de bal is onderhands uitgeserveerd.

Wanneer er in plaats van serveren wordt gegooid of andersom!

 

Wat gebeurt er als het spel stil ligt?

Het spel wordt direct hervat met een onderhandse opslag vanuit het veld, daar waar het spel eindigde.

 

Telling
Wanneer het veld van de tegenstander leeg is, krijgt het winnende team een punt en begint het spel opnieuw, waarbij beide teams weer met vier spelers starten.

Om de tijd tussen de rally’s zo kort mogelijk te houden, wordt er opgeslagen op de plaats waar een fout gemaakt werd. Het is dus niet toegestaan om de bal naar de tegenstander te rollen of naar een goed spelende teamgenoot. De essentie hiervan is dat het spel zo snel mogelijk weer hervat wordt: het aantal balcontacten neemt op deze manier toe.